
Jurisprudentie
AN7980
Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306805/1 en 200306805/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306805/1 en 200306805/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 augustus 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant een speciale ligplaatsvergunning verleend om met het vaartuig “[naam schip A]” ligplaats in te nemen in de Houthavens aan de [locatie] te [plaats], waarbij het dagelijks bestuur appellant op straffe van bestuursdwang heeft gelast om het vaartuig “[naam schip B]” uit de wateren van het stadsdeel te verwijderen en verwijderd te houden.
Uitspraak
200306805/1 en 200306805/2.
Datum uitspraak: 4 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 1 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant een speciale ligplaatsvergunning verleend om met het vaartuig “[naam schip A]” ligplaats in te nemen in de Houthavens aan de [locatie] te [plaats], waarbij het dagelijks bestuur appellant op straffe van bestuursdwang heeft gelast om het vaartuig “[naam schip B]” uit de wateren van het stadsdeel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 28 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Voorts heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Appellant heeft bij brief van 17 oktober 2003 nadere stukken ingediend. Deze zijn de andere partij toegezonden.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat appellant met het vaartuig “[naam schip B]” in strijd met het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 van de gemeente Amsterdam ligplaats heeft ingenomen in het stadsdeel Westerpark. Het dagelijks bestuur was derhalve bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisatie.
Ten tijde van het besluit van 28 januari 2003 had appellant een vergunning aangevraagd om de “[naam schip A]” te mogen vervangen door de “[naam schip B]”. Het dagelijks bestuur heeft zich ten tijde hier van belang echter steeds op het standpunt gesteld dat een legaliseringsmogelijkheid niet aanwezig was. De overweging van de voorzieningenrechter dat geen concreet zicht is op legalisatie, nu op de door appellant ingediende aanvraag bij besluit van 19 maart 2003 negatief is beslist, past niet in het ex tunc karakter van de beoordeling van de beslissing op bezwaar. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor verbetering in aanmerking.
In de door appellant gestelde feiten en omstandigheden betreffende de ten behoeve van de “[naam schip A]” verleende speciale ligplaatsvergunning heeft de voorzieningenrechter terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur had moeten aannemen dat sprake was van een bijzonder geval.
2.3. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003
383.